Waarom vertrouwen wij de wetenschap?

We leven elke dag met wetenschap. Klopt de weersvoorspelling, is het vaccin veilig, is het gebouw stevig? Maar heb je je ooit afgevraagd waarom wetenschap werkt? Welke kenmerken maken het betrouwbaar? En weerspiegelt het de wereld zoals die is? De wetenschap zelf geeft geen antwoord op deze vragen. Er is een ander vakgebied dat wetenschap probeert te begrijpen, hoe het werkt, waar het naartoe gaat en waarom het betrouwbaar is: de filosofie van de wetenschap .
Laten we eerst eens kijken wat wetenschap is. Het woord "wetenschap" is afgeleid van het Latijnse woord "scientia", wat " kennis " betekent. Het is in wezen een systematische poging om kennis over de natuur te construeren en te ordenen in toetsbare verklaringen en voorspellingen, zonder toevlucht te nemen tot bovennatuurlijke mythen. De wetenschapsfilosofie probeert de intellectuele structuur achter deze onderneming te begrijpen. Dit is niet te vergelijken met het uitvoeren van directe experimenten of het kijken naar de sterren door een telescoop. Het gaat er veeleer om te onderzoeken hoe wetenschap werkt. Hoe ontwikkelt de wetenschap zich? Wanneer wordt een wetenschappelijke theorie als succesvol beschouwd? Vindt de wetenschap de "waarheid", of simpelweg wat werkt? Is Freuds psychoanalyse wetenschap? Waarom wordt astrologie niet als wetenschappelijk beschouwd? Deze vragen leiden ons tot het probleem van het afbakenen van wetenschap en niet-wetenschap. De wetenschapsfilosofie bespreekt hoe dit onderscheid te maken. Denkers zoals Karl Popper, Thomas Kuhn, Imre Lakatos en Paul Feyerabend behoren tot de leidende figuren in deze debatten.
POPPER'S ANTWOORDWetenschap lijkt een cumulatieve onderneming. Er worden observaties gedaan, theorieën gevormd, meer data verzameld en regels opgesteld. Maar is deze vooruitgang wel zo robuust als we denken? Waarop is de wetenschappelijke kennis waarvan we "zeker" zijn dat ze waar is, eigenlijk gebaseerd? Karl Popper, een van de meest invloedrijke denkers van de 20e eeuw, gaf een radicaal antwoord op deze vraag: "Wat een theorie waar maakt, zijn niet de data die haar ondersteunen, maar de falsifieerbaarheid ervan." Dit klinkt logisch. We doen observaties, zoeken naar patronen in de natuur en ontwikkelen vervolgens theorieën die bij deze patronen passen. Deze benadering staat bekend als empirisme. Empiristen vinden de bron van kennis in zintuiglijke ervaringen. Er is echter een ernstig probleem. Hoezeer observatie een theorie ook ondersteunt, ze kan niet logisch geverifieerd worden. Zelfs als je bijvoorbeeld een miljoen witte zwanen ziet, is er geen garantie dat de eerste zwaan op een miljoen niet zwart zal zijn. Dit staat in de filosofie bekend als het inductieprobleem. Vanuit dit perspectief zouden wetenschappelijke theorieën geen absolute waarheden moeten zijn, maar eerder proposities die vatbaar zijn voor falsificatie. Volgens Popper ligt de kracht van de wetenschap in het vermogen om theorieën voortdurend te testen en te falsifiëren, waardoor wetenschappelijke kennis zich kan ontwikkelen. Systemen zoals Freuds psychoanalyse of astrologie, hoewel schijnbaar alles verklarend, zijn volgens Popper onwetenschappelijk omdat ze onfalsifieerbaar zijn. Het is echter niet eenvoudig om een theorie te falsifiëren. Zo falsifieert het experimenteel niet ontdekken van een theoretisch voorspeld deeltje zoals het higgsdeeltje de higgstheorie niet.
Natuurkundige Thomas Kuhn stelt dat Popper wetenschappelijke verandering te idealiseert en de geschiedenis van de wetenschap niet weerspiegelt. Volgens Kuhn is wetenschap geen lineair, continu progressief proces, maar eerder een structuur die zich ontwikkelt via lange periodes van stabiliteit, gevolgd door plotselinge transformaties. Volgens hem opereert de wetenschap in twee fundamentele periodes: de periode van de normale wetenschap en de periode van de revolutionaire wetenschap. Normale wetenschap is de periode waarin wetenschappers problemen oplossen volgens bestaande regels en methoden. Iedereen spreekt dezelfde taal, gebruikt dezelfde methoden en werkt binnen een specifiek 'paradigma'. Elk paradigma verzamelt problemen die het in de loop der tijd niet kan oplossen. Deze problemen worden 'anomalieën' genoemd. Normale wetenschap probeert deze problemen op te lossen. Maar soms worden deze anomalieën zo talrijk dat het paradigma niet langer volstaat. Dit is waar de wetenschappelijke revolutie begint. De geboorte van de kwantummechanica is bijvoorbeeld een wetenschappelijke revolutie. Een wetenschappelijke revolutie creëert geen nieuwe theorie, maar een nieuwe wereld.
Imre Lakatos ontwikkelde een middenweg tussen Popper en Kuhn in de wetenschapsfilosofie. Met deze benadering accepteerde hij gedeeltelijk zowel Poppers rationele kritiek als Kuhns historische en gemeenschapsgerichte begrip van wetenschap. Poppers focus op individuele theorieën weerspiegelt volgens Lakatos de realiteit niet. Wetenschappers laten een theorie niet onmiddellijk vallen wanneer deze wordt weerlegd. Kuhns argument van de "paradigmaverschuiving" slaagt er volgens Lakatos niet in de wetenschappelijke vooruitgang te verklaren en reduceert wetenschap tot een irrationeel geloofssysteem. Volgens Lakatos zou wetenschappelijke kennis niet geëvalueerd moeten worden door individuele theorieën te toetsen, maar door ze te vergelijken met bredere onderzoeksprogramma's. Lakatos stelde voor om niet naar één enkele theorie te kijken, maar naar de hele structuur eromheen. Hij noemde deze totaliteit het onderzoeksprogramma. Een onderzoeksprogramma bestaat uit twee delen: de harde kern en de beschermende gordel. De harde kern omvat de fundamentele aannames van het programma. Wetenschappers streven ernaar dit deel te beschermen en laten het niet snel vallen. De beschermende gordel bestaat uit hulpaannames, correcties en aanpassingen. Deze gordel kan worden aangepast en aangepast om de theorie te beschermen. Een onderzoeksprogramma wordt als progressief beschouwd als het nieuwe voorspellingen oplevert en deze voorspellingen door experimenten worden bevestigd. Omgekeerd, als het slechts probeert bestaande gegevens te verklaren, maar niets nieuws voorspelt, wordt het als regressief beschouwd. Zo werd de Newtoniaanse fysica, die eeuwenlang succesvolle voorspellingen opleverde, geleidelijk een regressief programma in wetenschappelijke termen, toen de kwantummechanica en de relativiteitstheorie veel uitgebreidere en nauwkeurigere voorspellingen opleverden.
FEYERABENDS RADICALE KRITIEKPaul Feyerabend verzet zich tegen elke universele methode of elk type geldige kennis in de wetenschap. Zijn beroemdste citaat, "Anything goes", is een radicale kritiek op de absoluutheid van de wetenschappelijke methode. Volgens Feyerabend zijn er in de geschiedenis van de wetenschap vaak vorderingen gemaakt door wetenschappers die de regels overtraden, zoals Galileo's verzet tegen autoriteit of Einsteins verzet tegen de Newtoniaanse mechanica. Daarom pleit Feyerabend voor methodologisch pluralisme in de wetenschap. Wetenschappers zouden niet gebonden moeten zijn aan één methode; ze zouden creatief, vrij en flexibel moeten zijn. Het idee dat wetenschap superieur is aan andere vormen van kennis is een ideologische misvatting. Feyerabend betoogt dat er geen epistemologisch onderscheid bestaat tussen wetenschap en religieuze, mythologische of traditionele vormen van kennis. Hij betoogt zelfs dat in sommige gevallen betekenisvollere kennis kan worden geproduceerd met behulp van niet-wetenschappelijke middelen. Als Popper een conservatief is ten aanzien van de wetenschap, is Feyerabend een anarchist ervan.
Deze intellectuele reis, van Popper tot Feyerabend, laat ons zien dat de wetenschap niet alleen vooruitgang boekt met waarheden, maar ook met vragen. In de wetenschap zijn de gestelde vragen belangrijker dan de gegeven antwoorden. Het leven, net als de wetenschap, groeit en wordt de moeite waard door de vragen die we durven te stellen.
BirGün