Het ITER-megaproject vordert langzaam maar zeker

Het jaar 2025 had het jaar kunnen worden van een wereldprimeur in Frankrijk, op een paar honderd meter van de Durance en zo'n veertig kilometer ten noordoosten van Aix-en-Provence (Bouches-du-Rhône). Niets minder dan de ontwikkeling van een nieuwe energiebron, veiliger dan kerncentrales en bovendien CO2- arm.
Dat voorspelde tenminste nog de planning voor de experimentele kernreactor ITER, die begin 2020 nog in bedrijf was. Een project dat sinds 2006 China, de Verenigde Staten, Europa, Rusland, India, Japan en Zuid-Korea samenbrengt en dat de haalbaarheid van kernfusie moet aantonen. Dat wil zeggen, het gedwongen huwelijk van twee kleine atoomkernen om een enorme hoeveelheid energie vrij te maken die kan worden omgezet in elektriciteit. Dit is het tegenovergestelde van kernsplijting, die elektriciteitscentrales aandrijft en grote uraniumkernen uiteen laat vallen.
De update van de routekaart in 2024 verhoogde de kosten met € 5 miljard, eerder geraamd op meer dan € 20 miljard. De start van de fusie is eveneens met minstens vijf jaar uitgesteld. Op het 42 hectare grote Provençaalse platform in Saint-Paul-lès-Durance is echter nog steeds sprake van intensieve bouwactiviteiten voor de 23.000 ton wegende reus (drie Eiffeltorens) die gehuisvest is in het enorme gebouw, 120 meter lang, 80 meter breed en 60 meter hoog, met een zwart-grijze metalen bekleding.
Je hebt nog 69,16% van dit artikel te lezen. De rest is gereserveerd voor abonnees.
Le Monde